Van al wat aan uilen vrij rondvliegt, is kerkuil mij het liefst.

Zijn gezichtssluier heeft de vorm van een spierwit hart, qua vorm geometrisch volmaakt. In dat openvallende lieflijk ogende hartengezicht zit echter een vlijmscherpe en dodelijke haaksnavel verborgen. Als ik kerkuil aankijk, voel ik de nabijheid van een vrije geest die door gitzwarte ogen diep in mijn ziel doordringt.

Hij verstopt zich graag in schuren of kerktorens, het liefst nog in ruïnes daarvan, maar kom daar nog maar eens om in onze contreien. Het liefst kiest hij daar een rustig, donker schuilhoekje als roestplaats voor overdag en, in het broedseizoen, als nestplaats.
Vanuit het niets kan zijn witte snoet plotseling voor je opduiken, sinister, angstaanjagend en spookachtig krijsend en blazend als een kat in het nauw. Aan dat gedrag heeft kerkuil zijn Franse naam te danken: effraie, afgeleid van het werkwoord effrayer, dat zoveel betekent als afschrikken, angst aanjagen. Voluit heet hij daar effraie des clochers, heel vrij vertaald: ‘duivelstoejager van de kerktoren’, min of meer overeenkomend met zijn Nederlandse naam. Sprekend!
Kerkuil leidt een teruggetrokken leven en wordt pas actief wanneer de schemering overgaat in de nacht. Laag over het open veld scherend, speurt hij dan naar zijn lievelingskost: veldmuis.
Hij is daarbij sterk afhankelijk van zijn zintuigen. Een deel van het gezichtsveld wordt door beide ogen waargenomen. Door dit zogenoemde binoculaire zicht kan hij de afstand tot zijn prooi perfect schatten, maar voor het totale beeld moet hij zijn kop voortdurend van links naar rechts en weer terug draaien. Hoewel uitgerust met zeer lichtgevoelige ogen, ziet kerkuil bij volslagen duisternis trouwens helemaal niets, maar daarvoor beschikt hij weer over een volmaakt gehoor, dat een belangrijke rol speelt bij het opsporen van prooi. Aan de rand van de gezichtssluier bevinden zich zeer goed ontwikkelde gehooropeningen, die voorzien zijn van kleppen – stevige huidplooien bezet met speciale veertjes. De plooien zijn zeer beweeglijk en werken, net als bij paarden of honden als richtmicrofoon. Zijn rechteroor zit iets hoger dan het linker en ook dat heeft een functie: geluid wordt door het ene oor een fractie van een seconde eerder opgevangen dan het andere oor. Op die manier weet kerkuil, zelfs in het pikkedonker, precies de positie van zijn prooi vast te stellen. Effectief en zeer doeltreffend.
Recent Duits wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat het gehoor van kerkuilen niet degenereert als de dieren ouder worden. Bejaarde kerkuilen horen hoge en lage tonen nog evengoed als hun jonge soortgenoten. De cellen in de binnenoren van de dieren blijven zich op latere leeftijd blijkbaar vernieuwen.
Maar ja, in het wild leeft kerkuil misschien vier of vijf jaar, dus wat heet bejaard?

Kerkuil jaagt vanuit z’n roest- of nestplaats bij voorkeur boven halfopen tot open cultuurlandschappen met verspreid staande bomen of hoog opgeschoten bosschages. Het liefst daar waar gras- en bouwlanden worden afgewisseld door kruidenrijke akkervelden, ruig begroeide plasdrasgebieden, braakliggende akkers, houtwallen, heggen en bosjes. Lijkt wel wat op De Groenzoom.
Er zijn maar weinig mensen die ooit een kerkuil hebben gezien. Ik ben er een van.
Met slechts twee hoog boven de glazen kassen uitstekende kerktorens, kan dat ook bijna niet anders.

Tekst: Jan Smith
Illustratie: Astrid van Belle