Vink (Fringilla coelebs), ook wel zang-, boek-, of botvink genoemd en zelfs charlotte, is een het in ons land meest voorkomende en bekendste lid uit de familie der vinkachtige.
Vogels uit Scandinavië en Rusland trekken tussen half september en eind november over ons land naar het zuiden en zuidwesten van ons continent of zelfs naar Noord-Afrika.
Vinkenman met zijn blauwgrijs petje, oranjerode borst en wangen, zwarte staartveren met twee witte buitenste pennen, is het mooist van de twee. Zijn vrouwtje is minder opvallend en wordt soms aangezien voor een vrouwtje huismus en omdat ze ook nog eens op de grond foerageert, ligt verwarring met de heggenmus ook nog eens op de loer.
Vink hoor je vooral in het voorjaar vaak vanuit een hoge boomtop in bos en park, maar tegenwoordig ook in groenere woonwijken. De laatste tonen van zijn lied worden de ‘vinkenslag’ genoemd; het is een breed scala aan verschillende roepjes, en heel karakteristiek. Als je vink eenmaal hebt gehoord en gezien, vergeet je hem nooit meer.
In maart en april vliegen ze in grote groepen weer terug naar hun gebieden in het Noorden. Die gewoonte werd de soort nog tot in de negentiende eeuw bijna noodlottig, want in alle landen waar ze neerstreken om te foerageren en uit te rusten, werden ze massaal gevangen, voor consumptie nota bene! In de Nederlandse taal zijn we daardoor een aantal uitdrukkingen ‘rijker’ geworden.
Mensen met geld konden zich die ‘delicatesse’ veroorloven en lieten op hun landgoed een vinkenbaan of druipbaan aanleggen – een rechthoekig veldje van zo’n 20 meter lang met aan weerszijden netten die met een touw konden worden dichtgeklapt. Met blinde soortgenoten, die om het hardst zongen, werden overtrekkende vinken naar beneden gelokt. Sommige blinde vinken raakten zo onder de indruk van hun harder fluitende lotgenoten dat ze er stilletje naar gingen zitten luisteren: die speelden dus ‘luistervinkje’.
Eenmaal op het veld geland, gaf de vinkenbaas aan de vinkers – de personen die ‘op het vinkentouw zaten’ en goed moesten opletten – het sein om de netten dicht te klappen. Zaten er genoeg vinken in het net, dan had men ‘een goede slag geslagen’. Ook de uitdrukking ‘iets de kop indrukken’ heeft met de vink te maken. Ik weid daarover niet verder uit, het is zo al treurig genoeg (www.historiek.net). Gruwelijke gebruiken, waaraan door de Vogelwet van 1912 eindelijk een eind kwam.
Alleen ‘blinde vinken’ van de slager waren daarna nog toegestaan voor consumptie. Ooit bedacht iemand deze naam voor een rolletje gehakt omwikkeld met een dun lapje vlees. Het leek net op een dode vink en zo ontstond die naam. Smakeloos, als je het mij vraagt. Naar analogie van de ‘blinde vinken’ maakte Nederland in 1952 ook kennis met de ‘slavink’, een rolletje gehakt met spek eromheen dat lekker was met sla. Het heeft gelukkig niets meer met de vink te maken.
In het licht van dit hele verhaal ben ik oprecht van mening dat deze vogel voor al het aangedane onrecht niet alleen elke dag een bakje vers vogelzaad verdient, maar zeker ook, voor eens en voor altijd, onze welgemeende excuses verdient.
Vink, bij deze!
Tekst: Jan Smith
Illustratie: Astrid van Belle