Als steenuil je vanonder de witte wenkbrauwen aankijkt met zijn felgele, dwingende ogen, ontkom je niet aan de indruk dat hij dwars door je heen kijkt.

Het kleinste uiltje van Nederland, niet veel groter dan een spreeuw, met zijn buitenproportioneel grote, doordringende kijkers ontgaat werkelijk niets, overdag niet en ’s nachts ook niet.

De etymologie van zijn Nederlandse naam ligt voor de hand: steenuil dankt zijn naam aan het feit dat hij nestelt in rotsspleten, steenhopen en oude gebouwen. In ons aangeharkte landje zoekt hij zijn heil in knotwilgen, schuren en konijnenholen. Ontegenzeggelijk een holenbroeder. ‘Holenuil’ zou toepasselijker zijn, ware het niet dat die naam al is vergeven aan het (nog kleinere) konijnuiltje dat op het Amerikaanse continent rondvliegt.
Leuker is het om te lezen over zijn openlijke relatie met een Griekse godin. Hij dankt er zijn Latijnse naam aan: Athena noctua.
De legende wil dat Athena noctua iedere nacht (noctua) rond de wereld vloog en zijn priemende ogen goed de kost gaf. Bij thuiskomst bracht hij zijn beschermvrouwe, Pallas Athene, nauwkeurig op de hoogte van alle gebeurtenissen – internet avant la lettre, zeg maar.
Inderdaad: Pallas Athene, voornaam lid van het Grieks pantheon, de godin met de uil op haar schouder, godin van ondermeer de wijsheid en de kunst. Homerus noemde haar Glaukopis, dat zoveel betekent als ‘met de ogen van een uil – helder, priemend en alziend’. De Gríeken spraken over glaukos – fonkelend – door heur grote fonkelende ogen.
‘De uil van Athene’ leefde volgens allerlei volksverhalen in grote aantallen op en rond de Akropolis en werd daarmee het symbool van de stad. Het moet ervan gewemeld hebben, want ‘uilen naar Athene dragen’ – het verrichten van een volslagen nutteloze daad – werd er, zeg maar, een gevleugelde uitdrukking. Overal waar je keek: uilen, uilen en nog eens uilen – in de lucht, op het dak, op tafel, op vazen, schalen, amfora’s en ook in je portemonnee, want op zekere dag verscheen steenuil op de voorzijde van Atheense geldstukken; reden voor de Grieken om hun tetradrachme ‘glaux‘ te noemen, Grieks voor ‘uil’. Op de keerzijde stond Pallas Athena zelf, en profil en tot op de dag van vandaag prijkt steenuil op de Griekse één euromunt.

Steenuil wordt door zijn kleine formaat nauwelijks opgemerkt. Overdag zit hij vaak ineengedoken op een paaltje te doezelen – een uiltje te knappen eigenlijk. Maar wanneer hij wordt opgeschrikt, begint het vogeltje heen en weer en op en neer te wippen en te springen dat het een lieve lust is. Al met al een koddig vogeltje met een hoge aaibaarheidsfactor. Volgens de literatuur produceert hij al naar gelang de situatie een breed scala aan geluiden, variërend van kieuw-kieuw tot koewiet-koewiet, van kwief-kwief tot kif-kif en van kef-kef tot kwif-kwif. In februari – maart klinkt in de schemering zijn luide, langgerekte en melancholische territoriumroep hoeoe…oeoek om een geschikte partner te zoeken.
Steenuil staat in Nederland op de rode lijst van bedreigde en kwetsbare vogelsoorten.
We moeten hem koesteren hoor, steenuil.

Tekst: Jan Smith
Illustratie: Astrid van Belle