Als zangvogel uit de familie van de vliegenvangers heeft roodborst (Erithacus rubecula) met zijn relatief grote ogen en fel oranjerode borst een ongekend hoog knuffelgehalte.

Om die reden prijkt Robin in deze tijd van het jaar weer pontificaal op allerlei kerstkaarten. De makers van die suikerzoete taferelen verdenk ik er vaak van opgezette exemplaren te gebruiken, maar dat even terzijde.

Rubecula, dat vrij vertaald ‘kleine rode’ betekent, is ontegenzeggelijk een opvallende verschijning in de natuur. Prominent aanwezig, good looking, nieuwsgierig en voor de duvel zeker niet bang. In Nederland is er geen andere vogel die op hem lijkt, of het moet de gekraagde roodstaart zijn, die weliswaar net zo’n felgekleurde borst heeft, maar wel weer een zwarte snoet en keel.
De meeste roodborstmannen blijven ‘s winters gewoon in ons land, maar krijgen in de herfst bezoek van soortgenoten uit Noorwegen, Zweden, Finland en Rusland. De inheemse vrouwtjes en jonge vogels zijn dan al naar Spanje, Portugal en Zuidwest Engeland vertrokken, waar subtropische temperaturen de boventoon voeren. In het voorjaar komen ze weer lekker uitgerust terug om zich het hof te laten maken door de naar liefde smachtende inheemse achterblijvers. Op hun beurt zijn de Noordelingen dan alweer huiswaarts gevlogen, nadat ze de boel hier flink hebben opgeschud met felle territoriumgevechten.
En gevochten wordt er, want roodborst is namelijk helemaal niet zo lief als hij eruit ziet; het lieflijk ogende gevederde bolletje kan plotseling veranderen in een zeer opgewonden standje dat flink agressief wordt wanneer een ander mannetje zijn gebied binnendringt. Sommige gevechten eindigen menigmaal met de dood van een van de twee rivalen.
Binnendringende vrouwtjes – ja hoor, daar zijn ze weer- gedragen zich daarentegen beduidend anders. Ze onderdrukken de agressie van de man door verleidelijk bedelend gedrag en dat werkt, want welke kerel zou daar nu niet voor vallen.
Vooral in de baltsperiode is de hele dag het onmiskenbare parelende watervalletje van roodborst te horen. Anders dan bij de meeste zangvogels, zingen mannetjes en vrouwtjes allebei om het hardst. Als het ‘s ochtends nog donker is, beginnen de sprankelende aubades. Tussen het zingen door bouwen beide partners in het vroege voorjaar samen aan het goed verborgen, nogal slordige nestje, meestal laag bij de grond tussen boomwortels of in een dichte struik.
Roodborst jaagt in zijn eigen territorium vanaf een hoge uitkijkpost op allerlei insecten, spinnetjes en andere kleine diertjes, maar bessen of zaden vindt hij ook lekker. In de winter zoekt roodborst zijn kostje bij elkaar op voedertafels, maar ook op de grond eronder waar hij zich tegoed doet aan het door andere vogels gemorste voedsel.

En soms, heel soms tikt hij tegen het raam. Mocht u denken dat hij dat doet om gedag te zeggen, dan heeft u het mis. Hij probeert dan zijn spiegelbeeld te verjagen.

Tekst: Jan Smith
Illustratie: Astrid van Belle