De lepelaar – Platalea leucorodia – is makkelijk te herkennen: grote statige vogel, spierwit, lange zwarte poten, heen en weer zwaaiende kop, lange zwarte lepelvormige snavel.

Lepelaar – Platalea leucorodia- in prachtkleed met gele accenten op snavel, keel en borst

In de lente valt hij op door een parmantig wapperende kuif, een oranje gele keel, geelbeige borstvlek en het gele uiteinde van de typisch gevormde snavel.

In de Noordersingel in Berkel tel ik er minstens zes of zeven. Ik kan er uren naar kijken. Wadend in het moerasachtige oevergedeelte, staat zijn kop geen moment stil. Met zijn gevoelige snavel woelt hij onder water heen en weer schuddend schelpjes, visjes, salamandertjes en libellenlarven omhoog. Een prooi gooit hij in een beweging in zijn krop.

Ook in andere landen heeft deze ibisachtige zijn naam te danken aan de typische, lepelvormige sneb. Polen noemen hem bijvoorbeeld warzecha – pollepel (gelet op zijn gracieuze verschijning vind ik die naam nogal oneerbiedig, eerlijk gezegd). Hoewel Spanjaarden en Fransen met respectievelijk espátula en spatule blanche meer neigen naar een spatel, noemen Engelsen hem spoonbill, dat al een beetje meer in de buurt komt van lepel. In Duitsland heet hij net als hier Löffler – lepelaar. Zweden noemen hem skedstork, waarin sked lepel betekent en stork… u voelt het al: langbeen of ooievaar.

Zouden ooievaar en lepelaar iets met elkaar te maken kunnen hebben, zo vroeg ik mij af. Etymologie is een hobby van mij, noem het een beroepsdeformatie, maar onderzoek leverde het volgende wetenswaardige feitje op. Lepelaar is van oorsprong een verbastering van klepelaer, ofwel klepperende vogel, lees ooievaar, stork dus. In de paartijd wordt deze om bekende redenen ook wel takkendief genoemd. In een heel oud, oer-Hollands versje komen die drie namen allemaal bij elkaar:

Ooievaar, lepelaar, takkendief –

Ooievaar heeft de kindertjes lief.

 

Herderstasje – Capsella bursa-pastoris ook wel lepelaar genoemd

Als jongetje leerde ik het zingen terwijl telkens een lepelvormig blaadje van de stengel van het Herderstasje – Capsella bursa-pastoris – moest worden geplukt: ‘ooievaar’ (pluk), ‘lepelaar’ (pluk), ‘takkendief’ (pluk), enzovoort. Wat het betekende is mij ontgaan, ik plukte maar wat, denk ik, tot de stam helemaal kaal was. Nutteloos tijdverdrijf.

Van dat wilde plantje met zijn witte bloempjes weet ik nog een aantal andere volksnamen zoals tasjeskruid, vlekkruid, ons-herennageltje, ganzentongetjes, eendenpootjes, hartekenskruid, lepeltjesdief, tuinlepeltje en….. jawel hoor, ook lepelaar.

Tekst en foto’s: Jan Smith