De laatste dagen komt er elke ochtend op ongeveer dezelfde tijd een koppeltje gaaien eten in de tuin. Hij gaat eerst aan de pinda’s, terwijl zij een eindje verderop geduldig wacht tot hij klaar is en wegvliegt. Echt gezellig samen tafelen is er niet bij. Als straks de pinda’s in de tuin allemaal uit het netje zijn gepeuterd, gaat gaai op zoek naar insecten en bessen en als het zo uitkomt verorbert hij ook wel muizen, eieren en jonge vogeltjes.
Gaai behoort tot de orde van de zangvogels en is familie van de kraai. Een grotere tegenstelling is welhaast ondenkbaar. Gaai zingt een beetje, maar het mag geen naam hebben. Nee, gaai is een brutale schreeuwert, een krasser. Zijn Latijnse naam Garrulus glandarius betekent niet voor niets vrij vertaald zoiets als ‘voortdurend krassende eikelzoeker’- een treffende typering, als je het mij vraagt. Zijn Duitse naam is Eichelhäher – eikelschreeuwer, in Middelhoogduits betekent Häher ‘schreeuwer’. Bij ons stond hij vroeger ook wel bekend als ‘schreeuwekster’.
Voedzame zachte eikels vormen in de herfst zijn lievelingsmaal; hij raapt ze onder de eik, vliegt ermee weg en verliest er zo nu en dan eentje. De meeste verstopt hij in makkelijk om te woelen vochtige grond. Gaai kan wel tot honderd eikels per dag begraven. ‘s Winters heeft hij dan een heerlijke voorraad waaruit hij kan putten, zou je zeggen, maar net als de eekhoorn heeft gaai een geheugen als een vergiet en vergeet hij vaak waar de meeste lekkernijen begraven liggen. Verloren en vergeten eikels kunnen op die manier uitgroeien tot nieuwe eikenbomen, tot hele eikenbossen als het een beetje meezit. In Vlaanderen, met zijn uitgestrekte eikenbossen, luidt zijn bijnaam om deze reden ‘grootste bosbouwer’.
Als de vogel om welke reden dan ook opgewonden raakt, zet hij zijn zwartwit gestreepte kruin steil omhoog. Al met al een vrolijke, bijna postsierlijke verschijning die de Picardiërs in Noord-Frankrijk ertoe bracht hem Gaei te noemen – Oudfrans voor ‘vrolijk’. Zij spraken het uit als ‘gee’ en omdat er toen al min of meer sprake was van een taalprobleempje met de buren, maakten de Vlamingen er voor het gemak maar ‘gaai’ van. Later eigenden ze zich de naam van de vogel helemaal toe door hem brutaalweg Vlaamse Gaai te noemen.
Daar heeft ‘Europa’ inmiddels een stokje voor gestoken: aan gaai is tegenwoordig geen woord Vlaams meer. Gaai trekt zich er niets van aan en gaat, naar ik aanneem, met het grootste gemak ook bij onze Zuiderburen op zoek naar zachte eikels. Ik mag hem wel, die vrolijke schreeuwende eikelverzamelaar. Zonder hem geen eikenbossen.
Tekst en foto’s: Jan Smith