Als je de titel leest, weet je dan waarover ik het heb? Nee?

Wat als ik dakschijter zeg? Gaat er dan een lampje bij je branden? Kalekonter, misschien? Nou moe, nog niet? Spuitkont dan? Nog steeds niet??? Vooruit, nog eentje dan: panlijster. Nee, hè? Het is ook al zo lang geleden dat dergelijke namen nog in zwang waren. Die laatste naam zal ik uitleggen.

In het verleden was de jacht op en het nuttigen van spreeuw, want daar gaat het over, in ons land heel gewoon. Zo’n panneman, ook wel potbroeder genoemd, belandde in een ver verleden regel- of misschien wel overmatig in de braadpan van herbergen en uitbaterijen.
In een ver verleden? Da’s niet helemaal waar.
In 2015 nog stond gebraden spreeuw met cantharellen en kersen op de menukaart van een eettent in Cothen in Utrecht aan de Kromme Rijn. Gebraden in roomboter, dat dan weer wel. Omdat spreeuw zich te vaak tegoed deed aan de kersen in de Betuwe mochten de dieren aldaar gevangen worden. De kok betaalde jagers een kwartje per vogel. Geen allemansgerecht meer, nee een decadente delicatesse voor rijke stinkerds. De uitbater werd terecht beboet door de Keuringsdienst van Waren, want bejagen werd plaatselijk weliswaar toegestaan, maar bereiden was een ander verhaal.
Spreeuw staat overigens nog steeds op de lijst van beschermde inheemse vogels.

Panneman dus. Maar spreeuw heeft nog veel meer namen. Staring, staar, starink, starig, stark, spra, spraan, sproon, spru, sprieuw, sprotter, protsek, kadotter, kal dotter, dotter, doddekonte, kekke, skijter, dakkeschieter en oebele.
Zelf noem ik hem witgespikkelde, vanwege zijn prachtige winterkleed met die prachtige parelende witte vlekjes aan de uiteinden van elk zwart veertje.
Ze zijn net aangekomen uit het Noorden en Oosten om hier te overwinteren. Kwetterend, dicht tegen elkaar, veren poetsend zitten ze op het dak. Zingen doen ze niet zo uitbundig, want nu valt er toch niets te versieren.
Van hun soortgenoten met de iriserende kleuren die hier de hele zomer hebben vertoefd, is een deel inmiddels vertrokken richting België, Noordwest-Frankrijk en Zuid-Engeland. Zij komen in april weer terug. De witgespikkelde verruilt tegen die tijd zijn spikkelveren voor het kleurrijke prachtkleed waarmee hij zingend gaat sjansen in zijn Scandinavische zomerverblijf en daar voor nakomelingen zorgt.

Spreeuwen zijn alleseters, maar insecten en insectenlarven hebben de voorkeur. In de herfst en winter eten ze ook veel fruit, te merken aan onze inmiddels kaal gegeten druivenrank die tegen de tuinschutting groeit. Met tientallen tegelijk bestormen ze de trossen die na de zomer met opzet zijn blijven hangen. En daarna vallen ze aan op het gestrooide voer op het dak van de schuur: gedroogde meelwormen, geplette havervlokken en in stukken gesneden appel.

Spreeuw, een vogel om zuinig op te zijn. Voor je het weet vallen ze bij bosjes dood op de grond.

Bronnen:
– Nederlandse Vogelnamen en hun Betekenis – H.Blok / H. Ter Stege
– Matthey – Vincken moeten vincken locken. Vijf eeuwen vangst van zangvogels en kwartels in Holland.
– Vogelbescherming.

Tekst & foto: © Jan Smith