Roerganger: Henk Zomer (wie volgt hem op?), natuurgidsen: Dick Hoek (vogels) en Anton Roeloffzen (planten) en nog 20 gidsjes in de dop. Aantal deelnemers: 24.

De Tongplaat is een voormalig landbouwgebied. Er is een heel geulenstelsel in gegraven dat in verbinding staat met de Merwede. Eb en vloed hebben hier vrij spel gekregen. Het is een uitgesproken vogelgebied. We hebben met elkaar een zeer groot aantal vogels gezien en gehoord. Wat een geluk dat sommige deelnemers een telescoop hebben meegenomen. Die heb je hier echt nodig.

We horen meteen al een cetti’s zanger. De Tongplaat staat hier om bekend. De tjiftjaf hoor je overal. Wat een herrie maakt dat beest. Pimpelmezen, holenduiven, kraaien, bergeenden, krakeenden, wilde eenden, pijlstaarten, slobeenden, wintertalingen, knobbelzwanen, rietgorzen en rietzangers. Mooi om te zien is hoe de rietzangers boven in de top van het riet meewuiven en meewiegen met de wind. Verder: grasmussen, winterkoningen, koolmezen, grauwe ganzen, één kolgans, grote Canadese ganzen, meerkoeten, scholeksters (ze roepen constant mijn naam), futen, boerenzwaluwen en gierzwaluwen (voor de meeste deelnemers de eersten dit jaar!), witte en gele kwikken, gekraagde roodstaart, boomkruipers, ook Maarten ’t Hart komt nog even overvliegen met zijn regenwulpen, aalscholvers, kneutjes, buizerds, een tuinfluiter, groenlingen met hun gezeur, fitissen, tureluurs, zwarte ruiters, kokmeeuwen, zilvermeeuwen, visdieven, kieviten, kemphanen en een sprinkhaanzanger. Zijn rollertje ligt ruim een octaaf hoger dan bij de snor.

Ik heb eens een uitspraak gelezen van een 17-jarige vogelaar: “Horen is scoren en zien is een tien”. In deze uitspraak kan ik me goed vinden. In een wei lagen Limousin koeien lekker op hun gemak ons aan te staren.

Engelwortel

Bloeiende bloem van het groot hoefblad

Oude wilg

Wilgenkatjes

Anton heeft ons heel veel verteld over de flora. We zien veel opkomend fluitenkruid, smeerwortel (geneeskrachtig), holpijp (familie van de heermoes), heermoes (het legoplantje), grote engelwortel (een typische getijdenplant), spindotters en pinksterbloemen. Ik heb al eens verteld dat de naam pinksterbloemen niets te maken heeft met Pinksteren. Ze bloeien in de periode dat de pinken (jonge koeien) naar buiten gaan. Diverse soorten boterbloemen, groot hoefblad en heel veel wilgen. Er staan zeer oude wilgen waarvan grote takken afgebroken zijn. Je ziet ook wilgenopschot. Eén van de vele bunkertjes in dit gebied is overwoekerd door een bruidssluier, een tuinplanten soort.

Broedende zwaan

We pauzeren in een restaurantje bij het natuurgebied “De Elzen”. In 1989/1990 is dit voormalige landbouwgebied vol geplant met bomen (vooral populieren), echt op z’n Hollands: keurig rij na rij. Na enkele jaren heeft men veel bomen gerooid en struiken aangeplant. Het lijkt nu op een echt bos. De naam van dit gebied slaat niet op de gelijknamige bomen, maar de naam Elzen is de oude benaming voor kreken.

Ook hier weer veel vogels: nachtegaal, de naam is afgeleid van het Germaanse woord galan dat galmend zingen betekent. De Latijnse benaming betekent vrij vertaald: grote bek. Dit slaat op zijn luide zang. Vogels zingen om een vrouwtje te vinden of om hun territorium te verdedigen. De nachtegaal doet dit als één van de weinige vogels ook ’s nachts. Verder: zanglijster, vinken, roodborsten, tjiftjaffen en zwartkoppen. De groene specht zit zoals gewoonlijk die Rottagangers uit te lachen. Zien doe je hem natuurlijk niet. Fazanthaan, kuifeenden, een vlucht gewone wulpen, een bruine kiekendief, een kraai op nest, tureluurs, groenpootruiters, kieviten, een kleine plevier, wilde eenden, bergeenden en meerkoeten. Een knobbelzwaan zit heel rustigjes te broeden op zijn nest van stro en riet.

Zwerminktzwammen

Planten: de reuzen-balsemien is hier een overheersende plant. Het is een invasieve exoot, d.w.z. door mensen van elders aangevoerd en zich vaak sterk uitbreidend, soms ten koste van inheemse planten. Een familielid, groot springzaad, is wel inheems. Kleefkruid, esdoorns, gewone berenklauw (niet gevaarlijk, veroorzaakt geen jeuk en geen blaren), speenkruid (ze ontspruiten aan bolletjes die op spenen, tepels lijken), meidoorns vol in knop, hondsdraf, raapzaad, Spaanse aak of veldesdoorn, gele lis en bloeiende vogelkersen. Er staan veel essen. Deze bomen krijgen hun bladeren vrij laat en ook als ze volgroeid zijn krijgt de ondergrond nog lang en veel licht. Zodoende ontstaat er veel ondergroei, dit bijvoorbeeld in tegenstelling tot beukenbossen, waar je heel weinig ondergroei vindt.

Langs het water staan moeraszegge en pluimzegge. Zegge heeft driekante stelen, biezen hebben ronde stelen. We zien nog een groepje zwerminktzwammen, hommels en beverglijbanen. We gaan nog naarstig op zoek naar de rest van de beverspeeltuin (een beverwip en een beverschommel), maar helaas kunnen we die niet vinden. We lopen langs een laan waar Leentje Lotje heeft leren lopen: een linden-laan. Linden werden vaak aangeplant omdat de afgevallen bladeren een rijke humuslaag vormen. Ze worden ook wel aangeplant als windsingels in grote tuinen en parken.

Krompootdoodgraver

Op de weg ligt een kever. We verzinnen allerlei namen maar tevreden zijn we niet. Dick Hoek heeft de naam thuis opgezocht: de krompootdoodgraver (aaskeverfamilie). De lengte is 10-26 mm. De dekschilden zijn iets verkort en recht afgeknot, zwart met 2 oranje dwarsbanden. Achterschenen zijn sterk gekromd. Zodra een mannetje een klein kadaver heeft gevonden (bijvoorbeeld een muis) neemt hij een karakteristieke houding aan met het achterlijf omhoog om lokstoffen af te geven die een vrouwtje moeten lokken. Na de paring wordt het aas begraven in de bodem in een speciaal daarvoor aangelegd kogelrond kamertje. Daarna worden de eieren gelegd in een zijkamertje dat met een zijgang aan de kamer met het aas is verbonden. Na het uitkomen lopen de larven naar de aaskogel waar de moeder in een verdieping op ze wacht. De moeder voedt de jonge larven een tijdje waarbij het voedsel van mond tot mond wordt uitgewisseld. De grotere larven eten zelfstandig.

Aan het eind van de wandeling brengen we nog even een bezoek aan het Natuur- en Cultuurhistorisch museum “Twintighoeven”.

Dank aan de roerganger, de gidsen en de deelnemers. Het was weer een echte Rottadag.

Verslag en foto’s: Piet Mulder.

Zuringhaantjes