Het Korte Verhaal dus! Regelmatig ga ik er op uit in de buurt, hoewel ook vanachter het raam valt er genoeg te zien. Want zeg nu zelf natuur, dat zijn wij zelf.
In de vroege ochtenduren is het grasveld voor mijn huis nog leeg, de kille ochtendlucht bemerk ik zelfs in huis. Het frisse, groene blad aan de bomen dijt meer en meer uit en onttrekt snel het zicht op het stadion.
De eerste vogels zijn een koppel kraaien en een stel eksters, zichtbaar heer en meester in hun eigen territorium. Andere vroegelingen die al op pad zijn, zijn de fietsers op weg naar hun werk. Na ontbijttijd, de verstandigen die altijd al vroeg op zijn. Mensen die hun boodschappen gaan halen als ze de minste soortgenoten tegenkomen.
Ik zie joggers en hardlopers, racefietsers en rustige wandelaars, de anderhalve meter afstand goed in het hoofd opgeslagen. Een voordeel van het voortdurend uitwijken is dat je ongemerkt heel wat meters meer maakt!
Tegen koffietijd is er meer beweging en is de variatie groter, kleine kinderen die wiebelend op hun fietsje met pa er op uit gaan. Nu is het dè ideale tijd om te leren fietsen, al je concentratie op het trappen en sturen … en je evenwicht bewaren.
Als dat beheerst wordt kun je vervolgens goed voorbereid de uitdaging met het andere verkeer aan. Een klein voorval dat waarschijnlijk ook bij anderen een jeugdherinnering of klein trauma oproept, was het ventje dat ik van de week meemaakte. Hij deed zo zijn best om recht te rijden dat hij in een bocht een onverwachte tegenligger nauwelijks kon ontwijken, haar links passeert en al slingerend ten val komt.
Daarna zo’n keel opzet dat de spechten van schrik op houden met kloppen. Hij had dan ook de pech net in de brandnetels terecht te komen…
Om de pijn mogelijk te verzachten zoek ik naarstig naar weegbree. Die zou toch vlak in de buurt moeten groeien heb ik geleerd. Maar hoe ik ook speur, nog geen weegbree te bekennen.
Wat ik wel zie is zeker de moeite van het beschrijven waard. U heeft net als ik vast ook van die handige boekjes met prachtige foto ’s van planten, vlinders en vogels. Toch is het zoveel leuker om zelf iets te ontdekken, ook al is het een bekende soort. Dus vooruit, even in zijn achteruit. Op Goede Vrijdag zie ik in de kerktuin iets fladderen, toevallig hàd ik mijn fototoestel mee, dus gauw drie keer geknipt want voor je hebt ingesteld is ie uit beeld. Op een foto is hij in ieder geval herkenbaar, het oranjetipje.
In de Hoflaan schiet ik een plaatje van de nu overal bloeiende magnolia tegen de achtergrond van een authentieke lantaarn.
Overal schieten de bloemen nu als paddestoelen uit de grond. Witte madeliefjes, fluitenkruid en dovenetel, het geel van paardebloemen en raapzaad, lila hondsdraf, roze dagkoekoeksbloem en pinksterbloem, paarse dovenetel en smeerwortel, blauwe ereprijs, een bont tapijt overgroeit de dorre stengels van het afgelopen jaar. In tuinen, tussen de stoeptegels en langs bermen kijkend ben ik ongemerkt bij het Kralingse bos aangekomen. Aan het plasje tegenover de molens luister ik naar de vogelgeluiden. Een roodborst hipt tussen de lage begroeiing en probeert mij kennelijk af te leiden. Hij wil naar de overkant vliegen maar doet dat met een omweg.
De lach van een groene specht klinkt steeds dichterbij, ik speur tussen de uitgelopen takken maar dat valt niet mee. Van dichtbij laat hij zich niet zien, op een afstand zie ik hem door de takken heen in golvende vlucht naar een hoge boom vliegen.
Vlak bij mij in het gras scharrelt een meerkoet nietsvermoedend rond in wat kennelijk het territorium van een ander is want ik zie er een komen opstomen vanuit het water, terwijl zijn partner kijkt hoe hij het aanpakt. Het slachtoffer lijkt zich van geen kwaad bewust, maar dat pakt anders uit. De indringer zal en moet verwijderd worden, geen half werk, eenmaal een plan in je kop dan ook doorzetten. De ‘opstomer’ komt met opgezette vlerken het water uit en verjaagt hem. Duidelijke taal! Of niet dan? Hij besluit om het met zijn handtekening te bestempelen, dus vliegt ie hem in de veren, slaat met de vleugels en de poten, geeft nog een trap na en zet dan weer koers naar zijn vrouwtje dat tevreden kan zijn met zo ’n kordate man.
Na dit heftige tafereel loop ik verder en zie een klein vogeltje, het hipt steeds hoger in de boom en verdwijnt dan in de klimop, het is een winterkoning die stilletjes als een muis zijn weg gaat.
Daar een coronawandeling niet te ver van huis mag gaan, besluit ik om via de Kralingseweg terug te keren. Vorige week lag daar een dode woerd met groenglanzende kop tegen de stoeprand. Twee kraaien wisten wel raad met hem, en pikten om beurten in de geopende borst. Vandaag zie ik een knobbelzwaan die een bad neemt. Hij steekt zijn lange nek onder water en gaat met zijn schouders door het water, zichtbaar genietend. Ik hoor een onbekend geluid dat lijkt op twee korte blafjes, ik kijk naar hem en denk ‘maakt hij dat?’ Als hij op de kant komt en zich schudt, blaft hij weer twee keer kort en zacht. Zo zie en hoor je altijd wel iets in de natuur dat je niet eerder had opgemerkt.
Langs de Burgemeester Oudlaan trekt een beweging op de grond mijn aandacht. Een muis of een kleine rat? Hij heeft rooddoorschijnende oortjes, is niet echt schuw, rent door en duikt een hol in. Ik doe een paar passen dichterbij en hou het gat in de gaten. Hij steekt zijn kopje om de rand en verkent de omgeving, hij houdt mij in de gaten. Een paar meter verder duikt dan nummer twee op. Is het een paartje dat een nestje met jongen verzorgd? Thuis gekomen, als de middag grotendeels voorbij is, staan op het grasveld enkele mantelmeeuwen te trappelen om de regenwormen te verleiden hun kop of kont op te steken. Welke kant het ook wordt, het wordt ze fataal.